Pascal Debruyne, Sylvie Van Dam, Kaat Van Acker (Odisee Hogeschool)
Een kritische blik op het Europese en Belgische migratie- en terugkeerbeleid
“‘‘Hoe staten hun eigen verantwoordelijkheid uitwissen’’
)
Een vluchtelingenkamp op het Griekse eiland Lesbos.
)
Een vluchtelingenkamp op het Griekse eiland Lesbos.
Politici presenteren migratiebeleid vaak als een eenvoudig keuzemenu. Wie een verblijfsrecht heeft, mag blijven. Wie dat niet (meer) heeft, moet terugkeren. In die framing schuift men de verantwoordelijkheid bijna volledig naar mensen zonder wettig verblijf, alsof het een individuele fout is en geen gevolg van beleid. Dat schrijven onderzoekers Pascal Debruyne, Sylvie Van Dam en Kaat Van Acker van Odisee Hogeschool in een opiniebijdrage voor MO*.
De morele tegenstelling tussen de “goede” rechtmatige verblijver en de “slechte” irreguliere migrant lijkt op een seculiere variant van het manicheïsme waar de strijd tussen licht versus donker centraal staat. De EU‑Terugkeerrichtlijn 2008/115/EG is, nog sterker dan het Belgische beleid, de juridische exponent van die zwart‑witlogica op Europees niveau.
Lopend onderzoek naar gezinnen zonder wettig verblijf in België laat zien hoe mensen enerzijds in onwettig verblijf terechtkomen door de manier waarop het migratiebeleid werkt, en anderzijds langdurig in een situatie van onwettig verblijf blijven door een gebrek aan beleid dat echt duurzame oplossingen nastreeft.
Het Europese en Belgische migratiebeleid creëert een juridisch‑bureaucratisch labyrint waarin staten zelf actief onwettig verblijf produceren, om die verantwoordelijkheid vervolgens te overschilderen met morele verontwaardiging over de “weerspannige” migrant die niet wil terugkeren.
Hoe het beleid zelf onwettig verblijf produceert
De stelling dat mensen zonder wettig verblijf gewoon moeten terugkeren wekt de indruk dat niet terugkeren vooral een individuele keuze is. In werkelijkheid ontstaan veel situaties van onwettig verblijf door trage inconsistente en veranderende procedures, door het ontbreken van transparante regularisatiekanalen en door informele akkoorden met derde landen.
In ons onderzoek naar mensen zonder wettig verblijf in België blijkt dat een subgroep van hen uit wettig verblijf verliezen wanneer ze in crisissituaties terechtkomen.
Voorbeelden zijn: arbeidsmigranten van wie de werkgever het visum niet tijdig verlengt (of de overheid is zelf te traag zoals een recent OESO-rapport aangeeft) of die worden uitgebuit. Ze verliezen hun job en daardoor ook hun verblijfsrecht.
Slachtoffers van mensenhandel die niet als zodanig worden erkend bij gebrek aan bewijs of omdat zij de weg naar de procedure niet vinden.
Vrouwen met een studievisum in een gewelddadige relatie die uit de woning vluchten en zo niet langer aan de verblijfsvoorwaarden voldoen. Of mensen die en meervoudige asielaanvraag doen, en zonder recht op opvang en verblijf vallen.
En zo kunnen we nog even doorgaan: mensen met een M‑statuut die recht hebben op een asielaanvraag maar feitelijk geen toegang krijgen, of de zwangere vrouwen waarvan hun Belgische partner de kinderen niet meteen wil erkennen. De voorbeelden in de praktijk zijn legio.
Bovendien blijft voor velen de toegang tot een gedegen pro‑deo advocaat problematisch: onderbetaling en gebrek aan migratie‑expertise in de gratis rechtsbijstand houden de schaarste in stand.
Schaarse alternatieven
Het Belgische terugkeerbeleid volgt grotendeels de logica van de Europese Terugkeerrichtlijn, maar bevat tegelijk kiemen van een ander spoor.
Enerzijds wordt de stok steeds zichtbaarder. De zogenaamde “Achterhuiswet”, gestemd door de Arizonaregering, maakt woonstbetredingen mogelijk. Van zodra iemand zonder wettig verblijf als “gevaar voor de openbare orde” wordt beschouwd, kan de politie de verblijfsplaats binnenvallen.
Hoewel elke woonstbetreding moet worden goedgekeurd door een onderzoeksrechter, blijft dit een verregaande maatregel en is het de vraag hoeveel ruimte de rechter heeft als die enkel kan oordelen op basis van het dossier dat de Dienst Vreemdelingenzaken aanlevert.
Anderzijds is er de obsessie met bijkomende gesloten centra. Die houdt de mythe in stand dat iedereen in onwettig verblijf moet en kan terugkeren. Van de mensen in detentie moet men 25 à 30% gedwongen vrijlaten bij gebrek aan realistisch verwijderingsperspectief. Sommige mensen kunnen niet worden teruggestuurd om administratieve of medische redenen, anderen omdat zij bij terugkeer het risico lopen op foltering of onmenselijke behandeling. (cfr. artikel 3 van het Europees Verdag van de Rechten van de Mens en het non‑refoulementbeginsel).
Deze voorbeelden blijven in de publieke communicatie meestal onbenoemd, net als de enorme kosten. De kost van een dag detentie in een gesloten centrum bedraagt (na indexering) rond 240–250 euro per persoon per dag.
Tegelijk bestaan er projecten onder de noemer alternatieven voor detentie die laten zien hoe een menselijker en effectiever beleid eruit kan zien.
Binnen het Belgische terugkeerbeleid is het Individual Case Management (ICAM)‑model zo’n voorbeeld: begeleiders van DVZ werken met mensen in een onzekere verblijfspositie - die weliswaar een medewerkingsplicht hebben - rond informatie, rechten, toekomstoriëntatie en keuzes inclusief - maar niet beperkt tot - terugkeer.
Fedasil fungeert als regisseur van opvang‑ en oriëntatieprojecten waarin mensen in onwettig verblijf begeleiding krijgen bij het verkennen van opties, toegang tot psychosociale steun en, cruciaal, voldoende tijd en vertrouwen om beslissingen te nemen.
Ook middenveldorganisaties zoals Jesuit Refugee Service (JRS) werken met trajecten als “Plan Together”, waarbij terugkeer of regularisatie geen opgelegd eindpunt is maar een één mogelijke piste voor de toekomst. Ook lokale organisaties als Een Hart Voor Vluchtelingen (EHVV) in Gent met hun 4B-huizen, Pigment in Brussel en de Loodsen in Antwerpen, en enkele CAW’s die aan opvang en oriëntatie doen, tonen dat het anders kan.
Ook Orbit vzw verdedigt deze aanpak onder de noemer OPT+ (Opvang met Perspectief op een Toekomst). Deze initiatieven tonen dat terugkeerbeleid ook kan draaien rond relatieopbouw, transparante informatie, vertrouwen en gedeelde besluitvorming. Maar deze praktijken zijn structureel ondergefinancierd. De investeringen in deze initiatieven zijn marginaal ten opzichte van de investeringen in controle, detentie‑infrastructuur en gedwongen verwijdering.
De fictie van een helder grensregime
De Europese Terugkeerrichtlijn definieert “illegaal verblijf” als de aanwezigheid van een derdelander die niet (meer) voldoet aan de voorwaarden voor toegang, verblijf of vestiging. De concrete invulling daarvan wordt grotendeels overgelaten aan de lidstaten. Door uiteenlopende verblijfs‑ en regularisatieregimes kan een persoon in vergelijkbare omstandigheden in de ene lidstaat “illegaal” zijn, terwijl hij in een andere lidstaat wel een vorm van gedoogd verblijf heeft.
De Europese implementatie‑evaluatie wijst op aanzienlijke beschermingstekorten in terugkeerbesluiten, uitvoering, inreisverboden en detentie, met reële risico’s op schendingen van fundamentele rechten.
Fundamentele‑rechtenanalyses tonen dat lidstaten de toegang tot effectieve rechtsmiddelen en juridische bijstand beperken via korte beroepstermijnen, complexe procedures en detentie in afgelegen centra.
De Terugkeerrichtlijn wordt in de praktijk vooral gebruikt om afgewezen asielzoekers die niet meewerken langdurig te kunnen opsluiten, onder het argument dat dit nodig is voor de “geloofwaardigheid” van het systeem, terwijl juristen expliciet waarschuwen dat dit de deur opent naar langdurige detentie.
“Non‑removable” personen blijken vaak mensen die juridisch wel een terugkeerbesluit hebben, maar feitelijk niet kunnen worden uitgezet omdat het herkomstland hen niet terugneemt, de identiteit betwist of omdat terugkeer ernstige risico’s inhoudt voor hun rechten. Voor deze groep voorziet de Terugkeerrichtlijn geen helder en duurzaam statuut, noch gegarandeerde toegang tot een minimale levensstandaard, waardoor zij in een quasi‑rechteloze toestand blijven hangen.
Het resultaat is een beleid dat irreguliere verblijven structureel mee veroorzaakt en vervolgens moraliseert als individueel falen.
Toch blijft de Europese terugkeerpolitiek geobsedeerd door de “return rate”, het percentage personen dat na een terugkeerbesluit de EU daadwerkelijk verlaat. Wanneer dat cijfer laag blijft, is de reflex zelden om de toegangs‑ en verblijfscriteria te herdenken die onwettig verblijf mee produceren. Beleidsmakers zetten eerder in op verdere verstrenging van procedures en extra uitvoeringsdruk.
Het resultaat is een beleid dat irreguliere verblijven structureel mee veroorzaakt en vervolgens moraliseert als individueel falen. De schuld komt terecht bij de migrant die niet meewerkt, niet bij het juridische en politieke kader dat mensen structureel vastzet in een grijze zone tussen recht en rechteloosheid.
Nieuwe verharding: huiszoekingen, langere detentie, bredere straflogica
Het recente stuk van PICUM over de nieuwe Return Regulation maakt duidelijk hoe ver die verharding inmiddels gaat. In de positie die de Raad voorbereidt, staan voorstellen om politierazzia’s in privé‑woningen en opvangstructuren mogelijk te maken, inclusief plaatsen waar burgers en organisaties onderdak bieden aan mensen zonder wettig verblijf.
De Raad steunt ook een forse uitbreiding van de maximale detentieduur (artikel 29–35) van 18 naar 24 maanden, ook voor kinderen. En er worden nieuwe redenen voor detentie aanvaard zoals het ontbreken van familiebanden, irregulier werk of “onvoldoende middelen van bestaan. Zo worden armoede en sociale uitsluiting de facto gecriminaliseerd.
Meer mensen dreigen zo in situaties van onregelmatigheid en permanente tijdelijkheid te belanden (artikel 7 en 14).
Het voorstel verplicht lidstaten uitzettingsbevelen uit te vaardigen zonder voorafgaande afweging van andere nationale verblijfsopties, zoals humanitaire vergunningen, het belang van het kind, medische of familiale redenen of hangende procedures voor vaststelling van staatloosheid.
Daarnaast voorziet de tekst in de mogelijkheid om deportatie‑ of terugkeercentra buiten de EU te organiseren (artikel 4 en 17) en te deporteren naar landen waarmee betrokkenen geen band hebben, met grote risico’s op arbitraire detentie, gebrekkige rechtsbescherming en kettingdeportaties.
Lidstaten krijgen bovendien de mogelijkheid om langere inreisverboden op te leggen tot 20 jaar of zelfs onbeperkt wanneer een “veiligheidsrisico” wordt ingeroepen.
Recent werk over het nieuwe terugkeersysteem spreekt expliciet over de “kosten van efficiëntie”: de poging om het terugkeerpercentage op te drijven gaat gepaard met verregaande beperkingen van individuele waarborgen. Evaluaties van de Terugkeerrichtlijn en de implementatiepraktijk tonen geen overtuigend bewijs dat opeenvolgende verstrenging tot significant hogere terugkeerpercentages leidt.
Tegelijkertijd groeien de risico’s op schending van het recht op vrijheid, het verbod op willekeurige detentie en het beginsel van non‑refoulement). De focus op effectiviteit maskeert zo een bewuste beleidskeuze: het systematisch inperken van rechten wordt niet gezien als mislukking, maar als de aanvaarde prijs van een politiek gewenste statistiek.
Maar het staat ook haaks op aanbevelingen van Europese instituties zelf over “case resolution” op basis van holistisch casemanagement, zoals Raad van Europa (Steering Committee for Human Rights, CCDH), de Europese Commissie in de (niet-bindende) Revised Return Handbook, de European Union Agency for Asylum (EUAA) dat “case resolution” expliciet in de Guidelines on Alternatives to Detention vermeldt, waar casemanagementprogramma’s worden gepresenteerd als middel om hogere engagement‑ en ‘case‑resolution’‑ratio’s te halen bij migranten in asiel- en terugkeerprocedures.
Weg van de manicheïsme-politiek
Een kritiek op de Terugkeerrichtlijn en nationaal terugkeerbeleid is geen pleidooi voor grenzeloosheid, maar voor een breuk met manicheïsme-politiek die de wereld reduceert tot “blijvers” en “vertrekkers” en daaruit de noodzaak van steeds hardere instrumenten afleidt.
Een volwassen migratiepolitiek begint bij het ernstig nemen van praktijken die aantonen dat het anders kan.
Het debat zou moeten gaan over het eerlijk verdelen van verantwoordelijkheid: voor toegankelijke legale trajecten, transparante en begrijpelijke procedures, bescherming tegen geweld en uitbuiting, én voor het erkennen van mislukt beleid dat mensen vastzet in juridisch niemandsland.
Zolang de EU en haar lidstaten vasthouden aan een terugkeerparadigma dat onwettig verblijf essentialiseert als individueel falen, blijft het beleid gevangen in zijn eigen schaduw.
Een volwassen migratiepolitiek begint bij het loslaten van die manicheïsche taal én bij het ernstig nemen van praktijken die aantonen dat het anders kan: individuele trajectbegeleiding, projecten voor opvang en oriëntatie en plannen die samen met mensen worden gemaakt in plaats van over hen.
Pascal Debruyne, Sylvie Van Dam en Kaat Van Acker zijn onderzoekers verbonden aan de Odisee Hogeschool.
De meningen en standpunten in deze opiniebijdrage zijn die van de auteurs en weerspiegelen niet noodzakelijkerwijs die van de MO*redactie.

